Terug naar Reacties     Home

Ad Heijboer, Lichting 58-4

 
Mijn naam is Ad Heijboer, lichting 58-4.

Ik heb een paar omzwervingen gemaakt alvorens bij het 45e Infanterie Bataljon Oranje Gelderland te komen.
Mijn eerste oproep was voor de Huzaren van Boreel in Amersfoort en dat leek mij wel wat; bovendien niet te ver weg van mijn woonplaats Utrecht. Omdat ik nog op school zat kreeg ik twee maanden uitstel en volgde er prompt een oproep voor een ander onderdeel, de Koninklijke Marechaussee in Apeldoorn: Koning Willem III kazerne. Na de basisopleiding daar kreeg ik te horen dat ik naar de kaderopleiding ging, echter niet bij de Marechaussee, maar naar de Kaderschool Infanterie (KSI) in Den Bosch. Dat vond ik geen goed idee, want ik had me verheugd op de rijopleidingen bij de Marechaussee. Maar protesten haalden niets uit en ik werd verbannen naar de zandhazen. De KSI opleiding was pittig, fysiek zwaar, elke week op bivak en ook in de winter (toen er nog wel eens sneeuw lag). April 1959 met een verse streep op de mouw naar de Johan van den Kornput Kazerne in Steenwijk, de ´parate hap´. Geen ideaal onderdeel, ver van huis en maar om de twee weken weekend verlof. Dat betekende eigenlijk om de twee weken maar een goede 24 uur thuis, zodat het contact met familie en vrienden een beetje verloren ging.
Het parate weekend in de kazerne betekende meestal wat rondhangen en proberen de verveling te verdrijven. Je kon nooit ergens heen, omdat er meerdere malen per dag appèl was. Gelukkig waren er de nodige geschikte collega’s waarmee je wat gezelligheid kon maken om het weekend door te komen.
Ik werd ingedeeld bij de Bravo-Compagnie, met kapitein van der Giessen als compagniescommandant en eerste luitenant Sytsma al plaatsvervanger. Ik werd groepscommandant bij het tweede peloton, dat onder leiding stond van vaandrig Karsten.
Gelijk met mij kwamen er nog enkele nieuwe onderofficieren van de KSI aan, die bij andere pelotons terecht kwamen. Ik herinner mij hiervan een paar waar ik veel mee optrok, zoals Alle Wiersma (Emmeloord), Henk Wullink, Rein Steinvoort (Zeist?) en Hans Martens (Amsterdam?). Van de oudere lichtingen herinner ik me Brinkman, Piet de Beer (Bolsward) (mortierpeloton), van de jongere lichtingen Anne de Jong (Woudsend) en de beroeps Wim Eshuis en Appie Jansen. Appie kwam van de commando’s en was erg gehecht aan zijn groene baret. Zover ik me herinner, heeft hij steeds kans gezien die te behouden ondanks de ‘druk van bovenaf’om het Oranje Gelderland tenue aan te trekken. Verder was er bij de beroeps een korporaal-I Tauran, die geloof ik nog in het KNIL gezeten had en nog een beroeps, Hensen, die in Korea gediend had. De administratie was in handen van de onnavolgbare Piet Alfrink (ik hoop zo goed gespeld) die een zwierig verlofdagen en vrijvervoer-beleid voerde dat altijd de goedkeuring van kapitein van der Giessen had.
Het leven van de infanterist was niet enerverend als er geen grote oefeningen waren. Enkele dagen per week oefeningen in het terrein bij Havelte, waar dan eerst heen gelopen moest worden en uiteraard weer terug want dat is nu eenmaal het lot van voetvolk en dan maar weer poetsen, corvee en onderhoud.
Het leven in La Courtine, waar we in oktober 1959 een maand in regen en blubber oefenden bood wel meer afwisseling maar ook veel ontberingen. Het comfort in de kazerne was nog beroerder dan in Nederland, alleen de flesjes Muscadet in de Franse onderofficierskantine smaakten prima.
In het algemeen werd er hevig afgeteld hoeveel dagen nog te gaan, wat er wel op wijst dat de meeste dienstplichtigen in die tijd zo snel mogelijk weer burger wilden worden. Het leven van een infanterist bij de parate hap gaf weinig afwisseling en er was ook geen ‘techniek’ voorhanden waarvan je wat kon leren voor het burgerbestaan. De oude Garand geweren waar we mee rond sleepten waren de eenvoud zelve en vaak door de ouderdom ook totaal ongeschikt om iets mee te raken.
In begin 1960 vertrok onze vaandrig en werd ik als oudste onderofficier commandant van het tweede peloton. Voor mij reden genoeg mijn Garand in te leveren tegen een Sten, die heel wat lichter was.
Begin mei 1960 was het eindelijk zover dat we na 21 maanden met een aantal onderofficieren afzwaaiden. We kregen nog het aanbod om te blijven, omdat er in Nieuw Guinea wat aan de hand was, maar onze ambities gingen meer in de richting van het burgerpak.
Redelijk kort na het afzwaaien, in oktober 1962, werden we alweer opgeroepen voor herhaling in Budel. Van het daar aangetroffen materieel was werkelijk alles kapot, er was maar een jeep voor het bataljon die het deed dus dat was behelpen. Het was wel leuk iedereen weer terug te zien en te ervaren hoe iedereen de draad weer opgepakt had met beroep of studie. Er kwam bijna een kink in de kabel, omdat net in die tijd de Cuba crisis zich afspeelde en het gerucht ging dat we langer dan een maand zouden moeten blijven. Gelukkig was dit niet het geval en konden we weer naar huis.
Na een paar jaar kwam er een oproep om de PSU, die we volledig meegekregen hadden, in te leveren. Ik was toen al lang het huis uit en mijn ouders hebben de hele plunjezak meegegeven met Van Gend & Loos, zodat ik geen tastbaarheden aan die tijd heb kunnen redden.
We moeten het dus met de herinneringen doen en ik hoop nog eens wat van oude maten te horen!

 

foto 1 is het gebouw van de B-compagnie en mijn onderdak; de scooter van Lt. Sytsma staat naast de deur. (Later was dit het SSV (Staf Staf Verzorging) gebouw - Red.)

 

foto 2 is de jeep waarnaar we vaak uitkeken als de sergeant van de week gamellen
met koffie of gehaktballen kwam brengen als we in het veld zaten.

 

foto 3 toont een deel van het goed verzorgde wagenpark van het bataljon.

 

foto 4 laat collega's Wiersma en Steinvoort zien op de stormbaan.

 

foto 5 sta ik op met een paar 58-4 maten; links ikzelf en verder van
links naar rechts Henk Wullink, Alle Wiersma en Rein Steinvoort.

 

foto 6 Henk Wullink en ik tijdens een bivak, als reserve compagnie.

 

Top